vrijdag 20 november 2009

Samhain beter bekend als Halloween

Hoe volksverhalen over magie en tovenaars invloed heeft tot op vandaag laat ik jullie zien aan de hand van het ontstaan van Halloween.

Keltisch feest

Halloween vindt zijn oorsprong in het Keltisch feest Samhein. Dit feest startte op de vooravond van 1 november, men vierde toen de overgang van zomer naar winter. Het startte bij de de vooravond omdat de dag van de Kelten begon bij zonsondergang, in plaats van bij zondsopgang, zoals bij ons het geval is. Bij Samhain begon men aan een nieuwe ronde van het jaarwiel, een nieuw jaar startte op deze datum. Het is in oorsprong een oogstfeest. De oogst was binnen dus was er even tijd voor een vrije dag.

Daarnaast was Samhain vooral het moment waarop de scheidingslijn tussen levenden en de doden flinterdun was. Hierdoor waren de Kelten ervan overtuigd dat de overledenen van de laatste 12 maanden op Samhain terugkeerden. Niet enkel goede geesten kwamen terug, maar ook kwade, daarom doofden alle mensen hun lichten en kwamen ze samen rond een groot vuur. Voor hun deur lieten ze uitgeholde rapen staan met een brandend kooltje erin, om zo slechte geesten af te schrikken. Op deze nacht werden geschenken gegeven aan de druïden, dit waren de priesters uit de Keltische beschaving, die de toekomst konden voorspellen over gezondheid, geluk en huwelijk en om voorspoed te vragen voor het nieuwe jaar.

Invloed van de Romeinen

Het Romeinse rijk breidde zich steeds verder uit en onder toezicht van de Romeinse veldheer Caesar bereikten ze ook rond de 14de eeuw na Christus de gebieden van de Kelten. Vanaf toen was er sprake van de Gallo- Romeinen. De Romeinse cultuur werd vermengd met de eigen cultuur, zo was het ook met de gebruiken rond Samhain. De Romeinen introduceerden het feest van Pomona. Dit was het herfstfeest gewijd aan de godin Pomona (godin van de boomvruchten). De twee feesten werden samengesmolten tot één, het concept van Samhain bleef bestaan maar er werden vruchten en noten aan toegevoegd.

Invloed van de christenen

Na de tijd van de Grieken en de Romeinen volgt de middeleeuwen. In deze tijd stond het christendom centraal. Het is dan ook niet verwonderlijk dan Samhain en het feest van Pomona omgevormd werden tot christelijke feesten. Omvormen is misschien te zacht uitgedrukt, want de feesten werden vervangen. Samhain en het feest van Pomona was het teken van heidenen. In de late middeleeuwen werd dit zelfs geassocieerd met hekserij, boze krachten,… Hierdoor vervaagden de echte gebruiken geleidelijk.
In het Engels werd Allerheiligen All Hallows Eve genoemd (waarschijnlijk doet dit wel een belletje rinkelen.)

(Heel wat christelijke feesten zijn gebaseerd op feesten uit oude culturen. Denk bijvoorbeeld maar aan Kerstmis dat zijn oorsprong vindt in het Keltische joelfeest, dit was feest van de winterzonnewende.)

Invloed van de Verenigde Staten

Het einde van de middeleeuwen vormde het startschot voor de tijd van vorsten ontdekkingen. Machtige legers werden gevormd en Europese schepen bereikten nieuwe werelddelen. Ronde de helft van de 19de eeuw immigreerden heel wat mensen naar Amerika, waaronder ook de vroegere Kelten. Daar werd Samhain nieuw leven ingeblazen. Net zoals in de tijd van de Romeinse bezettingen werden nieuwe gewoontes aan Samhain toegevoegd en heet het feest Halloween. Deze naam is afkomstig uit het Engelse All Hallows Eve (zie hoger).

De uitgeholde rapen werden vervangen door pompoenen, de geschenken die gegeven werden aan de druïden werden ‘trick or treat’ en geesten die ronddwaalden werden omgevormd tot een verkleedfeest.


Uiteindelijk komt Halloween terug overgewaaid uit de Verenigde Staten naar Europa. Maar eigenlijk is dit bij oorsprong een feest dat in Europa is ontstaan.
Dit doet nog een belletje rinkelen. Denk maar aan Sinterklaas…



LAUVRIJS B. Het feestenboek voor de jeugd, Antwerpen Berghmans uitgevers, 2007, 120 p.

HAYT F., GROMMEN J., MANET J., e.a. Atlas van de algemene en Belgische geschiedenis, Van In, 2005

PACCO C. Wereldoriëntatie- Tijd: Aspecten van tijd, KATHO - Reno, 2005-2006

PACCO C. Wereldoriëntatie- Tijd: Algemeen Historisch Overzicht - Reno, 2005-2006


donderdag 19 november 2009

De markt van welzijn en geluk

Voor mij was het hoofdstuk ‘De markt van welzijn en geluk’ een moeilijk te vatten hoofdstuk. Na het lezen van de blog van Leen had ik al een beter idee over wie Marx precies was, maar de puzzelstukken vielen nog niet in elkaar. Dus ben ik op het net gaan surfen. Daar vond ik enkele passages uit zijn boek. Dit bracht voor mij heel wat verheldering. Ik neem jullie graag even mee naar de elementen die mij klaarheid brachten en geef jullie daarna mijn visie erop.

Invloeden van Marx en Illich

Het theoretisch perspectief waarvan H. Achterhuis uitging, werd hem aangereikt door Marx en Illich.
Marx was een Duitse denker uit de 19
de eeuw. Centraal in zijn werk staan de begrippen autonomie en heteronomie. Een autonoom mens is iemand die zijn eigen behoeftes, capaciteiten en gevoelens ontwikkelt. Heteronomie daarentegen duidt op afhankelijkheid. Deze twee productiewijzen (autonomie en heteronomie) stonden naast elkaar, in balans, maar de heteronomie neemt stilaan de overmacht.
Marx past deze heteronomie vooral toe op politieke en economische aangelegenheden. Denk maar aan Marx’ kritiek op het kapitalisme, waarbij niet de menselijke behoefte, maar de markt centraal staat. Er worden telkens nieuwe behoeftes gecreëerd zodat de productie om deze behoeftes te bevredigen onstopbaar kan blijven doorgaan.

Illich past de denkwijze van Marx toe op de gehele maatschappij, zoals bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidzorg. Ook hier opnieuw een verwijzing naar de overmacht van de heteronomie. Mensen worden gevoed, onderwezen, genezen,… door geprofessionaliseerde instituties waardoor vrijheid en zelfstandigheid verloren gaat.

Achterhuis gaat nog een stap verder

H. Achterhuis gaat verder waar Illich gestopt was en past het principe toe op de welzijnssector. Voor deze toepassing maakt hij o.a. gebruik van de onderzoeken die uitgevoerd werden door dr. M.R. Lapré. Hij onderzocht de causaliteit tussen geld en welzijn en tussen inkomstverbetering en welzijnsverbetering.
Zijn conclusie is dat meer geld ook een toename van geluk en welzijn betekent, maar wanneer er een volledige gelijkheid van inkomen is betekent dit geen welzijnsverbetering. Met andere woorden het gevoel van welzijn en geluk komt tot stand in vergelijking met een ander. Met deze conclusies gaat Lapré niet verder, hij besluit zelfs dat een uitbreiding van de welzijnssector toch noodzakelijk is. Hij neemt dus het schaarsteprobleem van welzijn en zoekt de oplossing in de economie. Achterhuis gaat met dit besluit niet akkoord aangezien er al een geruime tijd een oplossing gezocht wordt in de economie zonder enig effect. De overheid pompt steeds meer geld in de welzijnssector, zonder dat de schaarste afneemt. Als je daar nog eens de visie van Marx op toepast zal het schaarsteprobleem zelfs nog groter worden. De welzijnssector is dus een markt gesteund op het kapitalisme.

Achterhuis ziet de soort oplossing die geboden wordt nl. “meer van hetzelfde” als het probleem. In plaats van méér preventie, méér deskundigheid,… moet er gestreefd worden naar meer autonomie

Mijn visie

Ik kan mijn best inbeelden dat de fundamentele kritiek van Achterhuis insloeg als een bom. Maar als ik de hedendaagse evoluties bekijk in het welzijnsbeleid zie je toch dat het boek de bal zeker niet heeft misgelagen. Zo werden er in zijn boek hints voor alternatieven opgenomen. In enkele van deze herken ik toch methodieken die we vandaag gebruiken. Zo denk ik bijvoorbeeld aan de zelfhupgroepen en opbouwwerk. Niet tegenstaande deze verbeteringen merk ik toch dat veel welzijnsvoorzieningen toch nog steeds gericht zijn op heteronomie. Dergelijke veranderingen kunnen dan natuurlijk ook niet over korte tijd uitgevoerd worden.

ACHTERHUIS H. De markt van welzijn en geluk, De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (DBNL), www. dbnl.org, geraadpleegd op 8/11/2009, p. 56-58, 82-84

zondag 8 november 2009

Het panopticum

Big Brother is watching you

Het idee van de Engelse filosoof Jeremy Bentham van het panoticum doet mij sterk aan het ‘Big Brother- idee’ denken. Ik heb het dan niet over het idee uit de reality- tv, maar over het idee gecreëerd door George Orwell.

Onlangs zag ik de verfilming van zijn boek ‘Nineteen Eighty- Four’. Om even mijn vergelijking te verduidelijken geef ik u kort enkele markante stukken uit de film in vergelijking met de principes van Benthams panopticum.

  • Individualisering
Iedere celbewoner zit vast op zijn eigen plaats, hij ziet zelfs niet eens zijn medebewoners en heeft geen enkele mogelijkheid tot contact met hen.1
Bij Bentham toegepast op de gevangenis, dit vond ik in de film terug op de werkplaatsen. Iedere arbeider werkt er in zijn eigen ruimte. Alle kleine ruimtes zijn van elkaar afgescheiden, woorden uitwisselen met collega’s is totaal uit den boze.

  • Asymmetrisch
Het panoticum is zo geconstrueerd dat de opzichter de celbewoners ziet, maar zij hem niet, sterker nog: zij vermoeden zijn aanwezigheid alleen maar. 1
Dit idee van constant bekeken te worden komt in de film de hele tijd aan bod. Het is niet enkel iets van op de werkplaats, maar voor de hele tijd. Overal waar mensen zijn is er de mogelijkheid dat je door Big Brother bekeken wordt. Ze proberen dit gevoel te versterken door op willekeurige tijdstippen uitdrukkelijk aan te geven dat je bewaakt wordt.

  • Machtsmaximalisatie
Alleen al het besef dat men steeds gecontroleerd is voldoende om rust en orde te verzekeren.1
Als er een constante vrees is om bekeken te worden. Ga je je als persoon snel aan de regels houden en mee in het gerij lopen. In de film kan je dit duidelijk zijn aan het feit dat iedereen zijn eigen identiteit kwijt raakt. Identiteit wordt namelijk ook gevormd door uniek te zijn in handelen. Daar waar Big Brother meekijkt is het op eigen initiatief handelen gelijk aan bestraffing. Ook hier gaat het om de controle, het idee dat Big Brother steeds meekijkt zorg ervoor dat je op je goede bent.

Opvoeden is niet meer dan training en dressuur2

Bentham heeft het ook over het panoptische mechamische dat in elke maatschappelijke functie kan geïntegreerd worden zoals bv in straffen en opvoeden. Deze manier van denken komt volgens mij overeen de behavioristische invalshoek. Die weliswaar een grote eeuw later in het leven werd geroepen. Het idee van pedagogisch optimisme. In deze invalshoek is opvoeden niet meer dan gewoontevorming, training en dresseur. Foucault laat deze denkwijze bijna letterlijk aan bod komen wanneer hij het heeft over de machtsuitoefening vooral plaats vond in wat hij disciplinering noemt. Het feit dat je met kleine en onopvallende technieken de mensen kneedbaar maakt.
Als dit daadwerkelijk ook mogelijk is, is de vraag. Het gaat hier dan over de nature, nurture kwestie. Als onderwijzeres wil ik graag geloven in het pedagogisch optimisme, maar ik ben er ook van bewust dat het karakter en capaciteit van kinderen en ook volwassenen niet enkel het resultaat is van de opvoeding.

Lantaarnpalen 3

Tenslotte wou ik ook nog even in gaan op het feit als panoticum wel effectief als kan waarnemen en controleren? Om dit te beargumenteren verwijs ik naar de metafoor van de Lantaarnpalen. Volgens dit beeld zijn alle organisaties (in zijn huidige context) gericht op maximale zichtbaarheid, controle en centrale sturing om op deze manier greep te krijgen op sociale ontwikkelingen. Maar gelijk hoeveel lantaarnpalen er ook zijn, er zullen altijd donkere hoekjes blijven. Dus is misschien is het idee van totale zichtbaarheid van alles en iedereen in realiteit niet echt haalbaar.


1 WYDOOGHE B., Hoofdstuk I Over de noodzaak van tuinieren. Kortrijk, Katho, 2009

2 VANHAESEBROUCK L., Algemene psychologie, Torhout, Katho, 2005 p. 22

3 K. DRIESSENS & D. GELDOF, Normatieve professionaliteit in het sociaal werk, Alert, jaargang 34, 2008 nr 2